Er was eens, in een huis vol licht en kleine geheimen, een meisje dat Vlinder heette. Niet omdat ze vleugels had (al leek het soms wel zo), maar omdat ze overal fladderde met haar ideeën, lachjes en verkleedkleren. Elke dag veranderde ze wel in iets nieuws: een draak, een ridder, een octopus met een cape — of, zoals vandaag, een mysterieuze nachtwachter met een geheime missie.
Haar moeder, de Stiltekoningin, was een wijze en lieve vrouw. Ze regeerde niet over een land, maar over de ochtenden aan de keukentafel, waar ze met een warme blik de dag begon. Soms was ze stil, maar haar stilte was nooit leeg — ze zat vol gedachten, herinneringen en liefde.
Op een dag merkte Vlinder iets op. Haar moeder was die ochtend stiller dan normaal. Geen glimlach, geen grapje, alleen haar handen gevouwen onder haar kin en ogen die ergens ver weg leken.
“Ze is haar glimlach kwijt,” fluisterde Vlinder. “En ik ga hem zoeken!”
Ze trok haar capuchon op, knoopte haar rugtas dicht (waarvan niemand wist wat er allemaal in zat), en begon haar missie. Ze sluipte door kamers, fluisterde met lampen, gaf high-fives aan theekopjes, en tikte zachtjes tegen het raam. Niets.
Tot ze plots wist wat te doen.
Ze liep terug naar haar moeder, ging recht voor haar staan, deed haar capuchon nóg dieper over haar hoofd, en keek haar met glinsterende ogen aan. “Mama,” zei ze, “weet je nog dat we vroeger de regen gingen vangen met onze handen? En dat jij zei dat elke druppel een wens was?”
De Stiltekoningin keek op. Even stil.
Toen lachte ze.
Zacht. Echt. Warm. Het was de glimlach waar Vlinder naar zocht.
“Jij bent mijn mooiste wens,” zei mama.
En vanaf dat moment wist Vlinder: zelfs als de stilte spreekt, kunnen dochters de zon laten schijnen.
En ze leefden, samen, in liefde en magie — elke dag weer.